Buitenpleisterwerk

Door de eeuwen heen zijn muren van gebouwen voorzien van een pleisterlaag. Pleisterwerk diende al heel vroeg om de architectuur van een gebouw te benadrukken of om eventuele materiaalverschillen weg te werken, zoals tussen tufsteen en baksteen.

Romaanse kerken voorzag men vroeger van binnen en van buiten van een dun laagje pleisterwerk (het zogenaamde vertinnen). Een overblijfsel hiervan zijn de wit gepleisterde dagkanten van kerkvensters in het noorden van ons land. Een bijkomend voordeel is dat er door reflectie meer licht binnenvalt.

Dagkanten zijn wit gepleisterd om door reflectie meer licht binnen te brengen

Het aanbrengen van een pleisterlaag was in veel gevallen ook een kwestie van mode. Vooral in de negentiende eeuw nam de pleisterwoede grote vormen aan, uit hang naar romantiek. Veel woonhuisgevels uit de zestiende en zeventiende eeuw verdwenen toen achter een pleisterlaag.

Gekamd pleisterwerk als imitatie van natuursteen

Bij boerderijen en landarbeiderswoningen uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw speelden minder romantische motieven een rol. Hier pleisterde men vooral om bouwsporen en het gebruik van tweedehands materiaal weg te moffelen. Zo trachtte men van een armetierige woning toch iets te maken.

Begin twintigste eeuw won het pleidooi van de bekende architect Berlage voor eerlijke materialen en constructies sterk aan betekenis. Dit werkte door in restauraties waarbij zowel binnen als buiten de muren ontpleisterd werden. In de jaren twintig gingen architecten van het Nieuwe Bouwen juist weer over tot pleisteren om de gevels een strak aanzien te geven.

Het Nieuwe Bouwen

Samenstelling

Het pleisterwerk werd tot in de tweede helft van de negentiende eeuw gemaakt met behulp van schelpkalk of steenkalk. Het branden van schelpen voor de productie van kalk is vanwege de nadelige gevolgen voor het milieu niet meer toegestaan. Steenkalk is nog wel leverbaar. Soms wordt muschelkalk verkocht onder de naam schelpkalk, maar dit is in feite een steenkalk van vergane schelpen en zeedieren uit het Midden-Trias (ongeveer 240 tot 230 miljoen jaar geleden).

Loszittend pleisterwerk werd regelmatig hersteld en opnieuw gewit. Halverwege de negentiende eeuw kwam het portlandcement in zwang, waarmee vaak een zeer hard en waterdicht pleistermateriaal werd samengesteld. Voor eigenaren van huizen die kampten met vochtdoorslag en waar uitgesleten voegen toch vernieuwd moesten worden, was het portlandcement een uitkomst. Het stevige, grijze portlandcement verdoezelt echter de nuances van de gevel en komt het aanzien meestal niet ten goede. Ook veel middeleeuwse kerken kregen een portlandpleistering, vaak in de vorm van imitatie-natuursteenblokken.

Kalkpleisterwerk werd in het verleden vaak gesaust met witkalk die werd aangelengd met pigmenten van aardkleuren, zoals diverse soorten geel en rood. De witkalk werd veegvast door de toevoeging van caseïne (stremsel). Dit blijkt bij het vernieuwen van pleisterwerk nog steeds goed te voldoen.

Problemen met pleisterwerk

Pleisterwerk is in feite een beschermende jas. Het gaat om een dunne schil van zo’n twee centimeter dik die het vaak zwaar heeft te verduren. Zo kunnen in de maand mei binnen een halve dag een nachtvorst van min vijf graden, een blakend zonnetje en een ijskoude hagel- of regenbui voor grote temperatuurschokken zorgen. Pleisterwerk is dus kwetsbaar en onderhoudsgevoelig.

Scheurvorming

Het grootste probleem bij pleisterwerk is scheurvorming.  De oorzaak hiervan is dat de pleisterlaag temperatuurwisselingen of spanningen in de muur niet meer aankan en kapot knapt, meestal op een zwakke plek onder de pleisterlaag. Het kleinste scheurtje vormt al een capillair naadje dat water naar binnen zuigt. Met binnendringend water beginnen de problemen: het kan bevriezen, het activeert zouten en het werkt de groei van algen en mossen in de hand.

 

Scheuren in pleisterwerk doen zich in verschillende vormen voor:

Kleine, netvormige scheurtjes ontstaan door krimp. Meestal zit het pleisterwerk nog vast op de ondergrond. Reinigen en zo snel mogelijk overschilderen met een damp-open verf is de beste remedie. Dit voorkomt dat de scheurtjes groter worden en vocht vast gaan houden, met vorstschade als gevolg. Grotere scheuren hangen vaak samen met gebreken in de muur zelf. Vaak zijn ze ook aan de binnenzijde zichtbaar.

Micro scheurtjes, het vocht tekent zich duidelijk af, een signaal dat er iets moet gebeuren

Horizontale scheuren ter hoogte van de balklaag van een verdieping of zoldervloer kunnen ontstaan door oproestende muurankers. Door het roestproces en de bijbehorende volumetoename van de ankers wordt het metselwerk steeds verder uit elkaar geduwd. Ook kunnen horizontale scheuren duiden op het wegdrukken van de muur door de kapdruk. In dit geval is ook vaak het metselwerk schuin weggedrukt of geeft het een bolling te zien.

Scheuren ontstaan ook vaak door zetting of bij bouwnaden van een aanbouw of verbouwing. Dit hoeft niet ernstig te zijn. Als men de scheur met een brede weefselstrook als wapening overbrugt, komt de scheur aan het oppervlak meestal niet meer terug. Ook zijn er producten in de handel die gescheurd metselwerk kunnen fixeren, zoals roestvaststalen wapening in de vorm van wokkels.

Tegen verticale scheuren door dilatatie is weinig te doen. Deze scheuren ontstaan vaak op zwakke plekken boven een deur of een venster. Het aanbrengen van een weefselstrook als overbrugging biedt ook hier enig soelaas, maar achter het pleisterwerk kan de scheur blijven werken. Verticale scheuren op hoeken van muren en muuropeningen gaan vaak gepaard met loskomend pleisterwerk. Oorzaak is meestal een te vochtige ondergrond in combinatie met een te harde pleisterlaag. Deze knapt los op een zwakke plaats, meestal een hoek.

Gescheurd pleisterwerk op de plint

Scheuren in liggende rechthoekige patronen ontstaan vaak vlak boven het maaiveld. Het pleisterwerk scheurt op de voegen van het achterliggende metselwerk en zit over grote delen los. Oorzaak is een jarenlange overmaat aan vocht. Door vorst ontstaat vervolgens de schade. De enige oplossing is al het pleisterwerk verwijderen en het achterliggende metselwerk herstellen. Belangrijk is dat ook het metselwerk onder het maaiveld hersteld wordt. Ook de pleisterlaag dient onder het maaiveld te worden doorgezet; in elk geval zo’n 30 cm, maar bij voorkeur tot op de funderingsvoet. Hiervoor dient geen cementhoudende pleistermortel gebruikt te worden, maar een pleistermortel op basis van traskalk. Deze kalkmortel met tras als toeslagstof heeft een waterdichte en elastische eigenschap.

Herstel

Voor men met het herstel van pleisterwerk begint, moet men eerst de oorzaak wegnemen. Een hoge vochtbelasting aan de onderzijde van muren bijvoorbeeld kan effectief worden verminderd door het aanbrengen van een grind – koffer met drainage.

Herstel van pleisterwerk vergt een goede analyse en zorgvuldige voorbereiding. Het is van groot belang de hardheid van het pleisterwerk af te stemmen op de onderliggende baksteen. Een te harde pleisterlaag op een te zachte steen springt na verloop van tijd van de muur af. ‘Even wat pleisterwerk bijwerken’ levert vaak niet het verwachte resultaat op. Deskundig advies is gewenst.

Met subsidie van: