Verwarming

Vroeger werden slechts een of enkele vertrekken van een gebouw verwarmd. Het comfort was beperkt. Oude stadshuizen hadden een zogenaamde binnenhaard, een vertrek omringd door luchtbuffers van voorhuis, achterhuis, eventueel gang en zolder. De binnenhaard was het vertrek waar men woonde, kookte en sliep. Afhankelijk van grootte en rijkdom kregen naderhand ook andere vertrekken verwarming.

Pas aan het einde van de negentiende eeuw kwam bij de elite de centrale verwarming in gebruik. Een modaal gezin stookte tot 1960 alleen een kolenhaard in de woonkamer. Met het aardgas van Slochteren deed de centrale verwarming ook in gewone huizen haar entree. Het energie verbruik steeg meteen fors.

Warmteluchtkanalen naast de (dichtgemaakte) haard; lucht in de ‘kasten’ wordt opgewarmd door de stenen van het rookkanaal

Tegenwoordig wordt er nauwelijks nog gestookt op kolen en ook de oliegestookte verwarming loopt op zijn eind. Gastoestellen bewijzen al een halve eeuw hun dienst en zijn sterk doorontwikkeld. Ze leveren een steeds beter rendement en zijn vaak uitgevoerd met een gesloten verbrandingssysteem. Dit betekent dat de zuurstof voor de verbranding via de dubbelwandige rookgaspijp wordt onttrokken aan de buitenlucht en dat de rookgassen via dezelfde pijp naar buiten worden afgevoerd. Hierdoor is een schonere verbranding mogelijk en is er nauwelijks kans op koolmonoxidevergiftiging.

Moderne technische installaties in oude kap

Onverstandig stookgedrag kan met name voor oude gebouwen vervelende gevolgen hebben. Voorzichtig stoken voorkomt dat balken en betimmeringen kapot scheuren. Een vertrek kan het best vroegtijdig en geleidelijk worden opgewarmd. Een zo constant mogelijke temperatuur is altijd het beste. Een goede klokthermostaat met een aangepaste stooklijn is hierbij een uitkomst. Er kan ook worden gekozen voor lage temperatuursverwarming. Consequent niet verwarmen kan ook een oplossing zijn, mits er voldoende wordt geventileerd.

Vroeger en nu

Huizen werden vroeger op een heel andere manier verwarmd dan tegenwoordig. Het grootste verschil betreft de wijze van warmteoverdracht.

Bij open haarden en traditionele kachels verloopt deze hoofdzakelijk via stralingswarmte. Mensen en objecten in de directe omgeving van de bron worden aan één zijde rechtstreeks verwarmd. De luchttemperatuur in het vertrek stijgt relatief langzaam en weinig. Kachels en vooral open haarden, die maar onder een beperkte hoek warmte uitstralen, zijn wat dat betreft niet zulke efficiënte verwarmers.

Bij een haardvuur verdwijnt veel warmte in de schoorsteen, de benodigde zuurstof kan een koude trek veroorzaken.

Een kachel heeft een hogere warmteopbrengst dan een haardvuur, maar ook een kachel trekt (koude) lucht aan voor de verbranding.

Eenvoudige weergave van alle warmtestraling van en naar het lichaam; de stoel werkt als een soort schild

Vanaf het einde van de negentiende eeuw worden woningen voorzien van centrale verwarming (cv). Sinds de jaren zestig gebeurt dit op grote schaal. Bij dit type verwarming berust de warmteoverdracht op convectie: de warmtebronnen -de radiatoren- dragen hun warmte over aan de omringende lucht. Deze stijgt op, er ontstaat circulatie en de kamertemperatuur stijgt. Door de komst van de cv is de gemiddelde temperatuur in huis flink toegenomen. Hierdoor gaat er ook meer warmte door de gebouwschil verloren.Voortschrijdend inzicht en de energiecrisis van de jaren zeventig hebben ertoe geleid dat woningen steeds ingrijpender worden geïsoleerd. Waardoor op zijn beurt de gemiddelde temperatuur weer is gestegen.

 

Met subsidie van: